Gepubliceerd op door

Hoge Raad zet streep door box 3-heffing! Wat betekent dit voor u?

Hoge Raad zet streep door box 3-heffing! Wat betekent dit voor u?

Sinds 2013 is er geprocedeerd over de box 3 heffing. Daarbij ging het steeds om de vraag of de box 3 heffing in strijd was artikel 1 EP EVRM (recht op ongestoord eigendom) en met het discriminatieverbod dat is neergelegd in artikel 14 EVRM. De rechter oordeelde soms wel dat er bij de box 3 heffing strijd is met de hiervoor genoemde artikelen, maar dat rechtsherstel niet van de rechter kan komen, maar van de politiek moet komen. In incidentele gevallen honoreerde de rechter het beroep dat de box 3 heffing een individueel buitensporige last vormt wel. Nu heeft de Hoge Raad eindelijk beslist dat de box 3-heffing tot een onredelijke situatie kan leiden voor belastingplichtigen en dat belasting geheven moet worden op basis van het werkelijk behaalde rendement.

Hierna zullen we behandelen waarom deze uitspraak van belang is voor de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018, maar ook de daaropvolgende jaren.

Wat heeft de Hoge Raad besloten over de box 3-heffing?

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de box 3 heffing in strijd is met artikel 1 EP EVRM (recht op ongestoord eigendom) en met het discriminatieverbod dat is neergelegd in artikel 14 EVRM. Daarbij is ook geoordeeld dat direct rechtsherstel geboden kan worden, waarbij de box 3 heffing is verlaagd.

Waar ging de procedure over?

De belastingplichtige in de procedure had aan vermogen van € 1 miljoen euro dat voor 80% was belegd in spaargeld met een lage rente. Het in de jaren 2017 en 2018 behaalde rendement bedroeg € 6.612 respectievelijk € 3.528, de verschuldigde box 3 heffing bedroeg € 12.705 (2017) en € 11.969 (2018). Belangrijk is om op te merken dat de belastingheffing over box 3 per 1 januari 2017 was gewijzigd, waarbij de belastingheffing meer is gedifferentieerd naar de omvang van het vermogen. Tot 1 januari 2017 werd belasting geheven over een fictief rendement waarvan de hoogte niet afhankelijk was van de omvang van het vermogen. Vanaf 1 januari 2017 zijn er een drietal schijven die een oplopend fictief rendement kennen. Voor het jaar 2022 zien de schijven er als volgt uit:

box_3_tarieven_2022

De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat deze wijze van het bepalen van het rendement in strijd is met artikel 1 EP EVRM (recht op ongestoord eigendom) en met het discriminatieverbod dat is neergelegd in artikel 14 EVRM. Dit omdat je als belegger gedwongen wordt om een risicovoller beleggingsbeleid te voeren, om de genoemde rendementen te halen. Waarbij het uiteindelijk onzeker is dat de rendementen ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat het box 1 inkomen niet hoeft te worden meegenomen om te bepalen of de belastingheffing over box 3 te hoog is. In eerdere procedures heeft de rechter dat wel meegewogen om te bepalen of sprake is van een individueel buitensporige last. Dat betekent dat alleen de box 3 heffing in de beoordeling meegenomen moet worden in relatie tot het behaalde rendement.
De gedachte achter de verschillende schijven is dat naarmate het vermogen omvangrijker wordt, er meer belegd wordt dan gespaard. In de eerste schijf wordt met een rendement gerekend van 0,03% over 67% van het vermogen en 5,53% rendement over 33% van het vermogen. Bij de derde schijf wordt over het volledige deel van het vermogen een rendement gerekend van 5,53%.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat met de wijziging in de box 3 heffing per 1 januari 2017 het stelsel verder is af komen te staan van een heffing over inkomen, waarvan kan worden aangenomen dat een individuele belastingplichtige het daadwerkelijk heeft genoten. Daarbij is ook meegewogen dat een ander stelsel van box 3 heffing uitgaande van daadwerkelijk gerealiseerde rendementen pas op zijn vroegst pas in 2025 verwacht wordt. Dit alles in overweging nemende heeft de rechter besloten dat de box 3 heffing moet plaatsvinden over de daadwerkelijk gerealiseerde rendementen.

Voor de jaren 2017 en 2018 in totaal zes verschillende belastingplichtigen aangewezen waarvoor de (massaal bezwaar tegen de box 3 heffing) proefprocedures lopen. Op dit moment verwacht ik dat de andere uitspraken die nog onder de rechter zijn op dezelfde wijze afgedaan zullen worden als de uitspraak van de Hoge Raad op 24 december 2021.

Wat betekent deze uitspraak nu voor de praktijk?

Deze uitspraak ziet op een procedure tegen de box 3 heffing in de jaren 2017 en 2018, die is aangewezen in het kader van de massaal bezwaar procedure. Dat betekent dat de Belastingdienst voor alle belastingplichtigen die meelopen in de massaal bezwaar procedure uitspraak op bezwaar gaat doen conform deze uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad laat nog wel wat vragen open voor de praktijk. Daar ga ik hierna verder op in.

Allereerst denk ik dat voor belastingplichtigen die meelopen in de massaal bezwaar procedure en die in de jaren 2017 en 2018 een hoger rendement hebben gehaald dan het genoemde fictieve rendement, de belastingheffing gemaximeerd blijft tot de forfaitaire belastingheffing. Voor hen zal de uitspraak naar ik verwacht geen gevolgen hebben. Zij kunnen een beroep op de wet doen.

Voor de andere belastingplichtigen kan de uitspraak dus wel gevolgen hebben. Wat helaas niet goed blijkt uit de uitspraak is hoe het genoten rendement precies is bepaald. Voor zover het om banktegoeden gaat is dat niet ingewikkeld en vormt de ontvangen rente het rendement. Wat vormt het rendement bij de beleggingen in onroerend goed, aandelen en obligaties? Alleen het ontvangen huurinkomsten, bruto dividend en de rente? Of ook de (gerealiseerde) waarde-/koersstijgingen en -dalingen?

Een ander aandachtspunt bij de afdoening van de bezwaarschriften betreft hoe om te gaan met fiscale partners, waarbij de ene partner alleen spaartegoeden heeft met weinig rendement en de andere partner met beleggen in aandelen hoge rendementen heeft behaald. Krijgt de belastingplichtige met het lage rendement ook compensatie?

Wat nu als er nooit bezwaar is aangetekend?

Als er nooit bezwaar is aangetekend en de aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018 staan inmiddels definitief vast, dan is het alleen nog mogelijk om ambtshalve te verzoeken om vermindering van die aanslagen. Tegen zo een verzoek staat vervolgens bezwaar en beroep open. Belangrijk is om op te merken dat aan bepaalde voorwaarden voldaan moet zijn, wil men om ambtshalve vermindering verzoeken. In dit geval wordt verzocht om ambtshalve vermindering naar aanleiding van een uitspraak van de rechter. Zo een verzoek kan niet terugwerken naar aanslagen die al voor de dag van de uitspraak definitief zijn geworden. Dat betekent dat een verzoek om ambtshalve vermindering alleen zal worden gehonoreerd op het moment dat het Ministerie van Financiën heeft besloten dat deze aanslagen ook voor vermindering in aanmerking komen.

Wat wel kan pleiten voor het verzoek om ambtshalve vermindering is dat als er veel van deze verzoeken binnenkomen, het Ministerie van Financiën dat mogelijk zal meewegen om de Belastingdienst een aanwijzing te geven om de verzoeken om ambtshalve vermindering toe te wijzen.

Als de Belastingdienst het verzoek om ambtshalve vermindering afwijst, staat beroep open bij de rechter.

In het verzoek om ambtshalve vermindering kan ook verwezen worden naar de strijdigheid met het Europese recht. In sommige gevallen worden bezwaartermijnen feitelijk opgeschort op het moment dat Nederlandse regelgeving in strijd is met Europese regelgeving. Dat betekent dat ook buiten de bezwaartermijnen de Belastingdienst en eventueel de rechter een verzoek om vermindering van de aanslag inkomstenbelasting moet honoreren. Mogelijk is dit van alle mogelijkheden nog de meest kansrijke route om om ambtshalve vermindering te verzoeken.

Wat gaat de Belastingdienst nu doen?

Afgewacht moet worden wat de Belastingdienst gaat doen. Naar verwachting zal de Hoge Raad voor andere proefprocedures niet tot een andere conclusie komen. Daarom denk ik dat voor alle aanslagen die onder de massaal bezwaarprocedure vallen uitspraak op bezwaar gedaan kan worden met wat de Hoge Raad nu heeft beslist.

Waarschijnlijk zal het Ministerie van Financiën eerst aan zet zijn om een richtlijn op papier te zetten hoe de uitspraak van de Hoge Raad moet worden toegepast. Daarbij zal het om de invulling gaan van hoe het begrip rendement precies moet worden uitgelegd want dat blijkt naar mijn mening onvoldoende uit de uitspraak. Ook zal daarbij meegenomen moeten worden of de uitspraak op individueel niveau moet worden toegepast of voor de belastingplichtigen gezamenlijk. Dat laatste kan dus betekenen dat de belastingplichtige met alleen spaargeld geen compensatie krijgt als de fiscale partner een voldoende hoog rendement heeft behaald met beleggen.

Hoe moet het rendement nu bepaald worden waarover inkomstenbelasting verschuldigd is?

Onder de Wet inkomstenbelasting 1964 werden koerswinsten op beleggingen niet in de belastingheffing betrokken. Bij koerswinsten moet gedacht worden aan waardestijgingen van aandelen, obligaties en onroerend goed. Rente, dividend, huuropbrengsten enz. werden wel in de belastingheffing betrokken. Mogelijk kan aangesloten worden bij wat onder de Wet inkomstenbelasting 1964 als belastbaar inkomen werd gezien.

Uiteindelijk is het goed mogelijk dat het Ministerie van Financiën zal besluiten dat de Belastingdienst alleen compensatie zal geven aan belastingplichtigen voor zover ze op 1 januari van een jaar spaargelden en liquide middelen aanhouden bij de bank. Over die informatie beschikt de Belastingdienst al. In de uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan, is de compensatie niet op die wijze bepaald. Daar is gerekend met het totale box 3 vermogen van de belastingplichtige. Een andere mogelijkheid is dat de Belastingdienst zal aansluiten bij wat onder de Wet inkomstenbelasting 1964 als belastbaar inkomen werd gezien. Dan worden rente-, huur- en dividendopbrengsten als inkomen gezien en wordt daarover de verschuldigde inkomstenbelasting berekend. Veel van de informatie om de aanslag op te leggen, zal naar verwachting bekend zijn bij de Belastingdienst. Weggebleven wordt dan van de arbitraire discussie of ook met de (wel/niet gerealiseerde) waardestijging van beleggingen rekening gehouden moet worden. En hoe de waardestijging te bepalen en wanneer die als gerealiseerd moet worden beschouwd.

Wat betekent de uitspraak voor de toekomstige belastingaangiften?

Omdat er nog een en ander onzeker is over de uitwerking van de uitspraak van de Hoge Raad voor nog openstaande aanslagen is het van belang om tegen nog niet definitieve aanslagen inkomstenbelasting, waarbij ook box 3 heffing plaatsvindt, bezwaar aan te tekenen. Dat geldt ook voor de aanslagen opgelegd over de jaren na 2017 en 2018.

Als met waardestijgingen van beleggingen geen rekening wordt gehouden, maar alleen gekeken wordt naar geldstromen zoals rente, dividend en huur, is het goed mogelijk dat veel meer belastingplichtigen in aanmerking komen voor compensatie dan in eerste instantie rekening mee gehouden zal zijn. Dus ook belastingplichtigen die gezien het behaalde rendement op hun beleggen denken niet in aanmerking te komen voor een vermindering kunnen een kans maken. Daarom kunnen die ook overwegen om bezwaar aan te tekenen.

Kortom de uitspraak van de Hoge Raad laat nog best wat onzekerheid over voor de belastingplichtige. Hopelijk komt het Ministerie van Financiën op korte termijn met een nadere toelichting hoe om te gaan met deze uitspraak van de Hoge Raad.

Update voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022

De Belastingdienst heeft aangegeven dat zij bij het opleggen van de voorlopige aanslagen geen rekening heeft kunnen houden met de uitspraak van de Hoge Raad. Dat betekent dat de aanslagen zijn opgelegd rekening houdend met de bestaande box 3 tarieven. De Belastingdienst is nu bezig om in kaart te brengen wat de uitspraak precies betekent. Als later blijkt dat de er minder inkomstenbelasting verschuldigd is, zal de Belastingdienst de aanslagen verminderen. Zodra meer bekend is over de precieze uitwerking van de uitspraak van de Hoge Raad kan alsnog om vermindering van de voorlopige aanslag verzocht worden.

Wilt u meer weten over voorgaande dan wel wanneer u wilt verzoeken om vermindering van belastingaanslagen, dan helpen wij u graag. Daarvoor kunt u contact opnemen met mr. Ewoud de Ruiter - fiscalist op 030 - 687 0 383 of mailen naar info(ad)3rrrbelastingadviseurs.nl