Belasting blog
Huidige inhoud weergeven als RSS-feed

Belasting blog

Geregeld verschijnt er een belastingadvies blog over een actueel fiscaal onderwerp. Dit blog is bedoeld om u te informeren over voor u interessante ontwikkelingen op het gebied van belastingen. Het kan gaan om nieuwe jurisprudentie of hoe een nieuwe regeling in de praktijk uitwerkt.

Als u na het lezen van een blog vragen heeft, schroom niet om die te stellen!


31 - 40 van 45 resultaten
Gepubliceerd op door

De fiscus zal rekening-courant positie DGA in de toekomst kritischer beoordelen

Op 14 maart 2018 zijn er interne stukken van de Belastingdienst openbaar gemaakt over de lening van de DGA van zijn BV. Deze documenten zijn openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek. Uit deze documenten blijkt hoe de Belastingdienst omgaat met een lening van de DGA van zijn BV. Waar kijkt de Belastingdienst naar om te beoordelen of de lening realiteitswaarde heeft? Wanneer loopt de directeur-grootaandeelhouder (DGA) het risico dat de Belastingdienst het standpunt inneemt dat er feitelijk geen sprake is van een geldlening maar een dividenduitkering? Wanneer is er sprake van een onzakelijke lening?

De Belastingdienst kijkt bij de beoordeling van de geldlening naar het volgende:

  • Is er een leningovereenkomst?
  • Wanneer moet de lening uiterlijk worden afgelost en is er een aflossingsschema?
  • Zijn er zekerheden verstrekt (dit is vooral van belang bij langer lopende geldleningen)
  • Loopt de vordering van de BV verder op?
  • Welke maatregelen neemt de BV als schuldeiser om haar vordering te innen?
  • Wat is de marktwaarde van de onroerende zaken die als zekerheid worden verstrekt voor de geldlening
  • De leeftijd van de directeur grootaandeelhouder
  • Het inkomen van de DGA
  • Overige financiële verplichtingen DGA

Eigen BV van de DGA kan niet als zekerheid dienen

Bij een discussie met de Belastingdienst over de eventuele terugbetaling van de geldlening en de terugbetalingscapaciteit, zal zij geen genoegen nemen met de stelling of het standpunt dat de lening verstrekkende BV over voldoende reserves beschikt. De BV kan geen zekerheidsverstrekker zijn voor de terugbetaling van de schuld. De Belastingdienst baseert zich daarbij op uitspraken van rechters over dit onderwerp.

Positieve/negatieve hypotheekverklaring

Geregeld wordt er door de DGA een zogenaamde positieve/negatieve hypotheekverklaring verstrekt, de DGA zegt dan toe de eigen woning of andere privé onroerende zaak niet verder met een recht van hypotheek te zullen bezwaren. Ook krijgt de BV de toestemming om het object dat als zekerheid geldt, op eerste verzoek met een hypotheek te belasten. De Belastingdienst hecht vaak weinig waarde aan zo een afspraak in de overeenkomst, omdat het de BV weinig zekerheid biedt. Als de DGA in strijd met de afspraken het als zekerheid toegezegde object met een hypotheek belast ten gunste van een derde, zal de DGA alleen uit hoofde van wanprestatie schadeplichtig zijn. De BV is haar zekerheid wel kwijt. In sommige gevallen wordt een positieve/negatieve hypotheekverklaring wel geaccepteerd, als onderdeel van een groter geheel aan voorwaarden.

Soms eist Belastingdienst vastlegging van afspraken over aflossing schuld

Bij een oplopende schuld aan de BV kan de Belastingdienst om de leningovereenkomst vragen. Vervolgens kan de Belastingdienst ook voorstellen dat er een zogenaamde vaststellingsovereenkomst getekend wordt waarin een aantal afspraken worden vastgelegd over het wegwerken van de debetstand van de DGA. Als men zich vervolgens niet aan deze afspraken houdt, bestaat het risico dat de Belastingdienst zal stellen dat er een dividenduitkering heeft plaatsgevonden ter grootte van het saldo van de lening of een deel van de lening. Daarover is dan 25% inkomstenbelasting verschuldigd in box 2.

Zakelijkheid berekende rentepercentage

De hoogte van de te berekenen rente wordt ook behandeld in de gepubliceerde documenten. Hierover wordt opgemerkt dat er een drietal leningcategorieën zijn, die allen hun eigen renteopbouw kennen:

  1. Hypothecaire geldleningen: de rente kan gebaseerd worden op de gepubliceerde hypotheektarieven, bij een goede relatie met de bank is een geringe bijstelling naar beneden toe mogelijk. De marge van de bank bedraagt ongeveer 1,5%. In de rechtspraak is geoordeeld dat de BV niet vergeleken moet worden met een financiële instelling, maar met een particuliere belegger. Deze zal minder risico willen lopen en daarom met minder rendement genoegen nemen. Door de rechter is al eens geoordeeld dat het EURIBOR-tarief met een opslag van 1,5% zakelijk is.
  2. Middellange geldleningen
  3. Rekening-courant kredieten

De hoogte van de rente wordt ook beïnvloed door de volgende factoren:

  • Als het risico van de bv toeneemt
  • De geldlening is aflossingsvrij
  • Als er een vast rentetarief wordt afgesproken
  • Als afgesproken wordt de rente aan het eind van de maand, dan wel het eind van het jaar te betalen

Voorkomen dat de Belastingdienst een uitdeling/dividenduitkering stelt?

Wil de Belastingdienst een uitdeling/dividenduitkering kunnen stellen, dan geldt er een dubbele bewustheidsvereiste. Dat betekent dat de BV de DGA heeft moeten willen bevoordelen in de hoedanigheid van aandeelhouder en de DGA moet het voordeel hebben aanvaard. De bewijslast hiervoor ligt bij de Belastingdienst. Het zal niet altijd eenvoudig zijn voor de Belastingdienst om deze dubbele bewustheidsvereiste aannemelijk te maken bij verstrekte geldleningen die in de ogen van de Belastingdienst een dividenduitkering betreffen. Eventueel kan de Belastingdienst bij het opleggen van navorderingsaanslagen een boete opleggen.

Het is belangrijk om een eventuele discussie met de Belastingdienst voor te zijn, door de administratie ten aanzien van de verstrekte geldlening goed op orde te hebben. Zorg voor een leningovereenkomst en kijk ook naar de gemaakte afspraken. Gebruik daarbij de hiervoor genoemde opsomming van punten die de Belastingdienst beoordeelt. Bedenk ook of een bank ook onder dezelfde voorwaarden de lening had willen verstrekken. Wellicht is de conclusie dat het verstandig is om de leningsvoorwaarden op onderdelen aan te passen. Dat kunt u beter nu doen, dan afwachten tot de Belastingdienst vragen gaat stellen en standpunten gaat innemen.

mr. Ewoud de Ruiter is fiscaal jurist en directeur van 3RRR Belastingadviseurs bv 030 – 687 0 383

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Zijn de privégegevens van de dga straks openbaar voor iedereen?

Per 26 juni 2017 moet het UBO-register in werking treden. Op 31 maart 2017 is het wetsvoorstel gepubliceerd in de vorm van een internet consultatie. Daarop kan tot 28 april gereageerd worden. Dat betekent dat op grote lijnen bekend is hoe de regelgeving eruit komt te zien, maar dat we pas vlak voor het in werking treden van de regelgeving precies weten waar rekening mee gehouden moet worden.

De UBO wordt geregistreerd

In het UBO-register staan de zogenaamde uiteindelijke belanghebbenden (Ultimate Beneficial Owner UBO) opgenomen van onder andere besloten en naamloze vennootschappen, maatschappen, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen, stichtingen, verenigingen met rechtspersoonlijkheid en coöperaties. Eenmanszaken, publiekrechtelijke rechtspersonen, kerkgenootschappen en verenigingen van eigenaren zijn uitgezonderd van de verplichting tot inschrijving in het register. Voor open fondsen voor gemene rekening wordt nog onderzocht of er ook een plicht tot het registreren van de UBO-informatie gaat gelden.

Wie is de UBO eigenlijk?

De UBO wordt gedefinieerd als de natuurlijke persoon die zeggenschap heeft of eigenaar is van een rechtspersoon. Naast de natuurlijke persoon kunnen vennootschappelijke entiteiten, trusts en juridische entiteiten als stichtingen ook een UBO zijn. Verder gaat de definitie van de UBO niet. Pas uit het Handelsregisterbesluit zal duidelijk worden wie er als UBO kunnen worden aangemerkt. Is dat iemand met een financieel belang van 25% of een stemrecht van minimaal 25% of zal de ondergrens op 10% komen te liggen, zoals de Europese Commissie heeft voorgeschreven.

Als er niet iemand geïdentificeerd kan worden aan wie de onderneming toebehoort, de UBO, zal degene belast met de dagelijkse leiding ingeschreven moeten worden.

Een grote groep heeft toegang tot het UBO-register

De gegevens van de UBO worden opgenomen in het handelsregister. De volgende groepen hebben toegang tot het register:

  1. bevoegde autoriteiten en de Financiële inlichtingen eenheid,
  2. meldingsplichtige instellingen in he kader van hun cliëntenonderzoek, en
  3. alle personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen.

Een beperkt deel van de informatie in het UBO-register is voor een grote groep toegankelijk. Zo vallen journalisten onder de onder c genoemde groep van personen met een legitiem belang. Het gaat om de volgende gegevens: de naam van de UBO wordt genoemd met zijn geboortemaand en -jaar, met zijn nationaliteit en woonplaats, waarbij binnen bepaalde ranges wordt aangegeven hoe groot het gehouden belang is in de rechtspersoon. Voor de onder a hiervoor genoemde groep is uitgebreidere informatie beschikbaar in het UBO-register.

De UBO kan zijn gegevens laten afschermen

Een UBO kan verzoeken aan het handelsregister om zijn of haar gegevens voor de buitenwereld af te schermen. Niet elk verzoek daartoe zal zomaar gehonoreerd worden. Dat kan in ieder geval als de UBO minderjarig is of handelingsonbekwaam. Ook is dat mogelijk als met het openbaar beschikbaar maken van gegevens de UBO blootgesteld wordt aan het risico op fraude, ontvoering, chantage, geweld of intimidatie. Banken, andere financiële instellingen en notarissen zullen altijd toegang hebben tot de gegevens, zodat de afscherming voor die gebruikers niet zal gelden.

Gedurende de periode dat op het verzoek om afscherming wordt beslist, zullen de gegevens niet openbaar zijn.

Fonds voor gemene rekening om vermogen te anonimiseren

Na in werking treden van de wetgeving rond de UBO zal in meer gevallen duidelijk zijn wie aandeelhouder is van een bv of nv. Het is nog niet bekend of de UBO van een open fonds voor gemene rekening zich ook moet registreren. Om het voor de buitenwereld minder inzichtelijk te maken hoeveel vermogen de directeur-grootaandeelhouder/dga (UBO) precies bezit, kan overwogen worden om een open fonds voor gemene rekening op te richten. Het open fonds voor gemene rekening kan vervolgens de aandelen in de bv of nv houden. Het voordeel van een open fonds voor gemene rekening is dat die geen cijfers bij de Kamer van Koophandel hoeft te deponeren, zodat niet inzichtelijk is over hoeveel vermogen de UBO beschikt. Na de oprichting is het mogelijk om vermogen uit de bv of nv over te hevelen naar het open fonds voor gemene rekening, zodat dat deel van het vermogen voor de buitenwereld niet meer zichtbaar is. Dat kan zonder belastingheffing plaatsvinden.

mr. Ewoud de Ruiter is fiscaal jurist en directeur Apollo Tax bv

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Financiële gegevens van de dga straks voor iedereen openbaar? Of toch niet?

Per 26 juni 2017 treedt het UBO-register in werking. In dat register staan de zogenaamde uiteindelijke belanghebbenden (Ultimate Beneficial Owner UBO) opgenomen van onder andere besloten en naamloze vennootschappen. Op dit moment weten we pas hoe de contouren van de Nederlandse regelgeving eruit komen te zien. Minister Dijsselbloem heeft beloofd om voor het eind van het jaar het wetsvoorstel te presenteren. Of dat ook gebeurt betwijfel ik. Door de wetgeving zo laat mogelijk bekend te maken, zal het nog lastig worden voor de dga’s om erop te anticiperen. En dat kon nog wel eens de bedoeling zijn van het Ministerie van Financiën.

Iedereen met een belang van minimaal 10% wordt bekend

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat iedereen met een belang van minimaal 25% in een bv of nv geregistreerd moest worden. Ook begunstigden tot het vermogen van stichtingen en trusts worden geregistreerd als zij gerechtigd zijn tot 25% van het vermogen dan wel zeggenschap hebben over minimaal 25% van het vermogen van de stichting of trust. Mede naar aanleiding van de publicatie van de Panama Papers is die grens voor het melden van belangen verlaagd naar 10%, zo heeft de Europese Commissie recent voorgeschreven.

Fonds voor gemene rekening om vermogen te anonimiseren

Als de wetgeving rond de UBO in werking is getreden zal in meer gevallen duidelijk zijn wie eigenaar is van een bv of nv. Om het voor de buitenwereld minder inzichtelijk te maken hoeveel vermogen de dga (UBO) precies bezit, kan overwogen worden om een open fonds voor gemene rekening op te richten. Het open fonds voor gemene rekening kan vervolgens de aandelen in de bv of nv houden. Naar verwachting moet die de UBO ook registreren. Het voordeel van een open fonds voor gemene rekening is dat die geen cijfers bij de Kamer van Koophandel hoeft te deponeren, zodat niet inzichtelijk is over hoeveel vermogen de UBO beschikt. Na de oprichting is het mogelijk om vermogen uit de bv of nv over te hevelen naar het open fonds voor gemene rekening, zodat dat deel van het vermogen voor de buitenwereld niet meer zichtbaar is.

Nederland het braafste jongetje van de klas

Nederland speelt het braafste jongetje van de klas als het gaat om de implementatie van het UBO-register. Alhoewel de richtlijn van de Europese Commissie dat niet voorschrijft, is het UBO-register voor eenieder toegankelijk. De privacy van de dga is in het geding als deze wetgeving in deze vorm wordt ingevoerd. Ik ben benieuwd hoe de Quote 500 er eind 2017 uit zal zien.

Wilt u meer weten?:

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383 – info@apollotax.nl

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Waarom u niet te lang moet wachten met uw bedrijfsoverdracht?

De bestaande bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is erg aantrekkelijk voor het familiebedrijf. Bij het schenken of het vererven is over de eerste € 1.060.298 (2016) van het ondernemingsvermogen geen schenk- of erfbelasting verschuldigd. Is de onderneming meer waard, dan is 83% van dat vermogen vrijgesteld. Dit is een ruimhartige regeling om binnen de familie vermogen aan de volgende generatie te schenken of te laten vererven. Juist omdat de regeling zo aantrekkelijk is, zijn er al procedures gevoerd waarbij de vrijstelling ook werd geclaimd voor niet-ondernemingsvermogen. De rechter heeft in die procedures geoordeeld dat het vererven van ondernemingsvermogen fiscaal anders behandeld mag worden dan niet ondernemingsvermogen. De bedrijfsopvolgingsregeling is dus overeind gebleven. Toch kent de ruimhartige regeling ook critici, die menen dat de regeling versoberd moet worden. In een redactioneel commentaar van het Financieele Dagblad werd dat op 19 oktober betoogd. Ook de uitspraken die de rechter heeft gedaan waarin de bedrijfsopvolgingsregeling wordt toegestaan voor vastgoedbeleggers, kan het einde van de bestaande regeling betekenen. De critici menen dat er best ruimte is om erfbelasting te betalen als de onderneming vererfd dan wel aanvullende voorwaarden te stellen om de regeling toe te passen. Bijvoorbeeld dat er alleen een beroep op de faciliteit wordt toegestaan, als er niet over voldoende vrij vermogen wordt beschikt om de verschuldigde belastingen te betalen. Een deel van de kritische volgers van de ontwikkelingen betreffende de bedrijfsopvolgingsregeling bevinden zich in de Tweede Kamer en met de verkiezingen in aantocht is er mogelijk ruimte om de bedrijfsopvolgingsregeling aan te passen.

Wijzigingen in het Belastingplan 2018

De bestaande ruimhartige bedrijfsopvolgingsregeling is per 1 januari 2010 in werking getreden. De regeringspartijen PvdA en VVD hebben bij de aanvang van de kabinetsperiode al aangegeven de bedrijfsopvolgingsregeling niet te zullen aanpassen gedurende hun regeerperiode. Aan die toezegging is gehoor gegeven. Dat wil niet zeggen dat er ook in de toekomst niets zal wijzigen. Ik verwacht dat als er na de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 er een nieuwe regering is gevormd, partijen kunnen besluiten om de bedrijfsopvolgingsregeling te versoberen.

Zoals het dan wel vaker gaat verwacht ik dat de maatregel direct werking zal hebben vanaf de datum van de bekendmaking, er zal dus geen ruimte worden gegeven om te anticiperen op de gewijzigde wetgeving. Dat kan dan betekenen dat op Prinsjesdag 2017 bij het Belastingplan 2018 wijzigingen worden aangekondigd ingaande op de dag van bekendmaking in 2017.

Anticipeer tijdig op de bedrijfsopvolgingsregeling

Daarom geef ik iedereen in overweging om als het de bedoeling is om de aandelen al bij leven te schenken aan kinderen of kleinkinderen, niet te lang te wachten met het treffen van de voorbereidingen daarvoor. Op die manier kan er tijdig geanticipeerd worden op een toekomstige versobering van de bedrijfsopvolgingsregeling.

Zet kinderen vast op de loonlijst

Voor wie nog niet direct speelt met de gedachte om aandelen in het bedrijf te schenken, kan er al wel vast aan denken om een of meerdere van de kinderen (die als toekomstige bedrijfsopvolger worden gezien) op de loonlijst van de onderneming te zetten. Eén van de voorwaarden om de schenkingsfaciliteit te kunnen toepassen, is dat de verkrijger van de geschonken aandelen minimaal drie jaar binnen de onderneming gewerkt moet hebben.

Overigens is nergens in de wet of in de toelichting op de wet vastgelegd hoeveel uren dat het dienstverband minimaal moet bedragen. Dat betekent dat het om een beperkt aantal uren kan gaan. Aan de inhoud van de werkzaamheden zijn geen voorwaarden verbonden.

Kortom als u wilt voorkomen dat u te laat bent met de (gedeeltelijke) overdracht van het familiebedrijf aan de volgende generatie, omdat de bestaande faciliteit is afgeschaft of versoberd, is het van belang om niet te lang te wachten. Een gedeeltelijke bedrijfsoverdracht behoort ook tot de mogelijkheden.

Wilt u meer weten?:

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383 ewoud.de.ruiter@3rrrbelastingadviseurs.nl

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Ook in 2017 blijft box hoppen interessant

De regelgeving inzake het oprichten van een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbI) met box 3 vermogen wijzigt per 1 januari 2017 zo blijkt uit het Belastingplan 2017. Er is 1 nieuwe maatregel genomen en eerder was al bepaald dat met een hoger forfaitair rendement in box rekening gehouden met worden bij beleggen in de vbi. Hierna ga ik in op de vraag of het overbrengen van box 3 vermogen nog wel interessant is?

Vermogen moet box 3 langer dan 18 maanden verlaten

Het vermogen dat in de vbi wordt ingebracht en zo box 3 verlaat, moet minimaal 18 maanden in de vbi blijven. Wordt het vermogen eerder teruggehaald, dan zal het zowel in box 2 als in box 3 in de belastingheffing worden betrokken. In de wet is nog een tegenbewijsregeling opgenomen, als aannemelijjk gemaakt kan worden dat het zakelijk is om het vermogen weer uit de vbi terug te halen, dan geldt dat er geen dubbele heffing zal plaatsvinden. De belastingplichtige moet zelf de Belastingdienst informeren als deze binnen een termijn van 18 maanden zijn vermogen heeft teruggehaald uit box 2.

Hoger forfaitair rendement in box 2

Om het overbrengen van vermogen van box 3 naar box 2 te ontmoedigen was eerder al bepaald dat het forfaitaire rendement verhoogd zou worden. Als vermogen ingebracht wordt in een vbi krijgt de aandeelhouder in box 2 ook te maken met een forfaitaire rendementsheffing. Tot en met 2016 werd uitgegaan van een forfaitair rendement van 4% (vergelijkbaar met dat van box 3) waarover 25% inkomstenbelasting verschuldigd was. Vanaf 1 januari 2017 wordt het forfaitaire rendement verhoogd naar 5,39%. Met het forfaitaire rendement wordt gerekend op het moment dat er geen of onvoldoende dividend wordt uitgekeerd in een jaar. Het forfaitaire rendement wordt berekend over de intrinsieke waarde van het aandeel in de vbi.

De hiervoor beschreven maatregel is bedoeld om het zogenaamde box hoppen tegen te gaan. Het volgende rekenvoorbeeld laat zien dat het box hoppen interessant blijft.

voorbeeld_besparing_vermogensbelasting_box_3_vanaf_2017

Voorgaande berekening maakt duidelijk dat het box hoppen ook met de voorgestelde maatregel aantrekkelijk blijkt. Bij vermogens boven de € 1 miljoen wordt het nog aantrekkelijker om vermogen in de vbi te brengen. In bovenstaande berekening zijn wij uitgegaan van een rendementsheffing van 1,38% voor vermogens tot € 1 miljoen. Daarboven is de heffing 1,62%. Met box hoppen wordt dan nog meer bespaard.

Overigens is er geen rekening gehouden met de kosten van het oprichten van de VBI.

Door in 2016 nog een deel van uw vermogen over te brengen naar box 2, kunt u een fors bedrag aan vermogensbelasting besparen in 2017.

Als u meer wilt weten over het overbrengen van box 3 vermogen naar box 2 raden wij aan onze memoranda:

minder belasting betalen over uw box 3 vermogen

memorandum oprichten vbi

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Hoe kunt u in 2017 minder vermogensbelasting betalen over uw box 3 vermogen?

Volledig bericht lezen: Hoe kunt u in 2017 minder vermogensbelasting betalen over uw box 3 vermogen?

Vanaf 1 januari 2017 gaat de box 3 vermogensrendementsheffing over vermogens groter dan € 125.000 fors omhoog. De belastingdruk wordt verhoogd van 1,2% naar 1,41%. Een verhoging van 17,5%. Als de omvang van het vermogen € 1.000.000 overschrijdt, is op dat deel de belastingdruk zelfs 1,65%. Het heffingsvrije vermogen wordt verhoogd naar € 25.000. Een verhoging van 37,5%.

 

Als u een fiscale partner heeft kan het lonen om gezamenlijk aangifte inkomstenbelasting te doen en het vermogen zoveel mogelijk te verdelen om bij beiden gebruik te maken van de schijven met de lage belastingdruk. Over het vermogen tussen de € 25.000 en de € 100.000 is 0,87% vermogensrendementsheffing verschuldigd, wat een verlaging betreft ten opzichte van de 1,2% die nu verschuldigd is.

Als uw vermogen de € 125.000 overschrijdt en voor iemand met een fiscale partners hoger is dan € 250.000, kan het aantrekkelijk zijn om een deel van het vermogen over te brengen naar box 2. Zie ook de rekensom van een echtpaar met een vermogen van € 1.000.000:

Voorbeeld

voorbeeld_besparing_vermogensbelasting_box_3

Omdat de peildatum voor de vermogensrendementsheffing 1 januari 2017 is, is het van belang om het vermogen uiterlijk op 31 december 2016 naar box 2 over te brengen. Dat kan op verschillende manieren: door oprichting van een besloten vennootschap, naamloze vennootschap of open fonds voor gemene rekening. Het inbrengen van het kapitaal moet dan wel gebeuren ten titel van kapitaalstorting. Voor de oprichting van een besloten vennootschap en een naamloze vennootschap is een gang naar de notaris nodig. Voor het oprichten van een open fonds voor gemene rekening is de hulp van een notaris niet nodig. Een open fonds voor gemene rekening moet over minimaal twee participanten beschikken. Daarnaast heeft deze rechtsvorm ook het voordeel dat er geen verplichting bestaat om jaarcijfers te deponeren in de kamer van koophandel. Dat betekent dat de buitenwereld niet kan nagaan hoeveel vermogen de oprichters bezitten en daarnaast scheelt dat in de administratieve lasten.

Door in 2016 nog een deel van uw vermogen over te brengen naar box 2, kunt u een fors bedrag aan vermogensbelasting besparen in 2017.

 

Wilt u meer weten? Lees dan ons memorandum minder belasting betalen over uw box 3 vermogen

 

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Bezwaar maken tegen de box 3-heffing na uitspraak Hoge Raad nog steeds zinvol

Vrijdag 10 juni is de uitspraak van de Hoge Raad (HR) gepubliceerd waar door velen reikhalzend naar was uitgekeken. Advocaat-Generaal Niessen had eerder al de HR geadviseerd om het beroep gegrond te verklaren. Helaas heeft de HR dat advies niet gevolgd. De HR heeft beslist dat de forfaitaire rendementsheffing/box 3 heffing (per 1 januari 2001 vervanger van de vermogensbelasting) niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVM.

Wat betekent deze uitspraak nu voor de praktijk? Betekent dit nu dat het de overheid vrijstaat om de hoogte van het forfaitaire rendement naar believen aan te passen en daarmee de opbrengst uit de rendementsheffing te verhogen?

Is er ruimte voor de HR om voor de jaren na 2012 de box 3 heffing wel onverbindend te verklaren?

De uitspraak van de HR laat een opening voor belastingplichtigen om de rendementsheffing voor de jaren na de jaren 2011 kritisch te blijven bekijken.

De HR zegt het volgende over de hoogte van het forfaitaire rendement:

Van het forfaitaire stelsel van box 3 kan, ….. , niet worden gezegd dat het elke redelijke grond ontbeert. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die de wetgever op het terrein van het belastingrecht toekomt, is dit stelsel niet in strijd met artikel 1 EP. Dit stelsel zou slechts dan in strijd komen met artikel 1 EP indien zou komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier percent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporig zware last (zie HR 3 april 2015, nr. 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812, BNB 2015/174). Indien deze onhaalbaarheid duidelijk zou worden en de wetgever ervoor kiest uit te blijven gaan van een forfaitair rendement, mag van hem worden verlangd dat hij de regeling aanpast teneinde de beoogde benadering van de werkelijkheid te herstellen.

De rendementen op beleggingen waarbij het risico beperkt is, zijn (fors) gedaald voor de jaren na 2010 en 2011. Dat waren de jaren waarover is geprocedeerd bij de HR. Aangenomen mag worden dat de nu te behalen rendementen voor langere tijd aanzienlijk lager zullen liggen. Dat kan betekenen dat de wetgever het percentage van het forfaitaire rendement wel naar beneden toe moet bijstellen voor latere jaren. Daarnaast is het maar de vraag of de per 1 januari 2017 aangekondigde verhoging van de rendementsheffing nog houdbaar is gezien de uitspraken van de HR.

Er lopen nog steeds procedures rondom de box 3-heffing van latere jaren. De Bond voor Belastingbetalers heeft een procedure lopen. Dus voor latere jaren kan de HR tot een andere beslissing komen en besluiten dat de box 3 heffing onevenwichtig is.

Box 3 bezwaar is massaal bezwaarprocedure, individueel bezwaar aantekenen kan belangrijk zijn

Nu zijn de al ingediende bezwaarschriften tegen de box 3 heffing aangemerkt als zogenaamde massaal bezwaarprocedure. Dat betekent dat er tegen aanslagen opgelegd na 26 juni 2015 dan wel die op die datum nog niet onherroepelijk waren, geen bezwaar meer hoeft te worden aangetekend. Die aanslagen worden ambtshalve verminderd door de Belastingdienst, op het moment dat er een voor de belastingplichtige positieve uitspraak van de Hoge Raad komt. Hierbij is het wel van belang dat de Belastingdienst bij het eventueel verminderen van de aanslag geen rekening zal houden met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige of met eventueel andere door de belastingplichtige in te nemen standpunten ten aanzien van de box 3 heffing.

Daarom kan het toch van belang zijn om zekerheidshalve bezwaar aan te tekenen en aan de Belastingdienst te vragen om dat bezwaarschrift aan te houden totdat er een uitspraak is gedaan betreffende de box 3 bezwaarprocedure door de Hoge Raad. Het is dan mogelijk om in het bezwaarschrift ook in te gaan op bepaalde in box 3 gehouden beleggingen, die een laag rendement opleveren. Denk bijvoorbeeld aan verhuurde woningen, die op grond van een aantal ficties gewaardeerd moeten worden. Daarvan heeft de Hoge Raad al aangegeven dat in sommige gevallen er van een lagere waardering uitgegaan mag worden, dan op basis van de ficties in de aangifte moet worden aangegeven. Uiteindelijk is er dan minder inkomstenbelasting verschuldigd in box 3.

In het kader van de massaal bezwaarprocedure heeft de Belastingdienst in overleg met de Bond voor Belastingbetalers en een aantal belastingadviseurs een aantal zaken geselecteerd. Deze zaken worden uitgeprocedeerd. Dat betekent dat de andere belastingplichtigen afhankelijk zijn van de kwaliteit van de gedingstukken en de procesvoering in de geselecteerde zaken. Wilt u daarvan niet afhankelijk zijn, dan kunt besluiten tot het indienen van een bezwaarschrift tegen de eigen aanslag om zo uw rechten veilig te stellen.

Uiteindelijk kan er door de Hoge Raad besloten worden dat de forfaitaire rendementsheffing geen strijd oplevert met artikel 1 EVRM, maar dat er wel sprake is van een individuele en buitensporige last. Dat laatste komt in de massaal bezwaarprocedure niet aan bod, ook dat kan een reden zijn om toch individueel een bezwaarschrift in te dienen.

Wij hebben een bezwaarschrift ontwikkeld tegen de box 3 heffing, zie ook de volgende pagina.

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Wet DBA en de btw: wat betekent een achteraf geconstateerde dienstbetrekking voor de btw?

Op het moment dat de Belastingdienst achteraf met succes het standpunt inneemt dat er geen overeenkomst was aangegaan met een zelfstandig ondernemer, maar er feitelijk sprake was van een loondienstbetrekking heeft dat een aantal gevolgen voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer. Hierna gaan we verder in op de btw-aspecten.

Zelfstandig ondernemersbegrip binnen de btw

Het ondernemersbegrip voor de btw is een zelfstandig ondernemersbegrip. Los van de beoordeling voor de inkomstenbelasting, zal ook voor de btw beoordeeld moeten worden of er sprake is van ondernemerschap. Een btw-ondernemer is iemand die zelfstandig leveringen en diensten verricht.

Op het moment dat er sprake is van een loondienstbetrekking, is het uitgangspunt dat er geen btw verschuldigd is   over wat als loon is uitbetaald. Dat betekent dan dat er ten onrechte btw in rekening is gebracht. Opdrachtgever zal deze btw niet in aftrek kunnen brengen, dat betekent dat er correctieaangiften gedaan moeten worden waarbij de ten onrechte afgetrokken btw aan de Belastingdienst moet worden terugbetaald.

Ook al hoefde opdrachtnemer geen btw te berekenen over wat nu als arbeidsbeloning kwalificeert, wil dat niet zomaar zeggen dat de ten onrechte afgedragen btw terug gevraagd kan worden. Daarvoor zal opdrachtnemer creditnota's aan opdrachtgever moeten uitreiken, daarna ontstaat er pas recht op een teruggave van btw. Daarbij is het mogelijk dat de Belastingdienst aanvullende voorwaarden zal stellen voordat zij overgaat tot terugbetaling van de eerder ten onrechte in rekening gebrachte btw. Een voorwaarde die gesteld kan worden is dat opdrachtnemer de terug ontvangen btw moet terugbetalen aan opdrachtgever. De Belastingdienst wil voorkomen dat het aftrekrecht bij opdrachtgever in stand blijft, terwijl de ten onrechte gefactureerde btw aan opdrachtnemer wordt terugbetaald.

Fictieve dienstbetrekking hoeft btw-ondernemerschap niet uit te sluiten

In de Wet op de loonbelasting is naast de dienstbetrekking ook nog de fictieve dienstbetrekking opgenomen. Als er sprake is van een fictieve dienstbetrekking, wil dat niet op voorhand zeggen dat er dan geen sprake is van btw-plicht. Een mooi voorbeeld van een (inmiddels afgeschafte) fictieve dienstbetrekking waarbij er ook sprake is van btw-plicht is de commissaris. Voor de loonbelasting was er sprake van inhoudingsplicht betreffende betalingen aan commissaris, daarnaast werden de commissarissen als ondernemer voor de btw gezien. Zij moesten dus btw afdragen over de door hen ontvangen vergoeding. Met de invoering van de Wet DBA is de fictieve dienstbetrekking voor de commissaris afgeschaft. Als op een later moment een fictieve dienstbetrekking wordt geconstateerd zal nagegaan moeten worden wat dat betekent voor de eerder berekende btw.

Bij de behandeling van het de niet aangenomen Wet beschikking geen loonheffingen (wetsvoorstel voorafgaand aan de Wet DBA) is de hiervoor beschreven problematiek ook aan de orde gekomen. De naar later blijkt ten onrechte berekende btw kan in de praktijk op twee manieren worden behandeld:

  • De btw-aftrek bij de werkgever blijft in stand. De werknemer die ten onrechte btw heeft berekend krijgt die btw niet terug van de Belastingdienst, omdat hij de verstuurde factuur niet crediteert voor het btw-bedrag dat ten onrechte is berekend.
  • De btw-aftrek bij de werkgever blijft niet in stand. De werknemer crediteert de factuur voor het ten onrechte berekende btw-bedrag en betaalt dit bedrag terug aan de werkgever. De werknemer krijgt ditzelfde bedrag op verzoek terug van de Belastingdienst.

Dat betekent dat men niet verplicht is om facturen te crediteren, dat scheelt ook onzekerheid bij partijen over de uitkomst van de correcties. In sommige gevallen kan opdrachtgever er belang bij hebben om creditnota's te ontvangen. Bijvoorbeeld omdat de btw niet of beperkt aftrekbaar is voor opdrachtgever. In zo een geval is het van belang dat opdrachtgever en opdrachtnemer in overleg treden op welke wijze de btw teruggave te realiseren en daarbij eventueel ook overleg te hebben met de Belastingdienst.

Let op looptijd bezwaar- en beroepsprocedure en terugvragen btw

Naar verwachting zal de uitvoering van de Wet DBA in de praktijk nog de nodige onduidelijkheid geven wat de gevolgen voor de btw zijn. Op het moment dat de Belastingdienst de arbeidsrelatie herkwalificeert tot een loondienstbetrekking is oplettendheid geboden. Opdrachtgever en opdrachtnemer zullen in een vroeg stadium samen moeten overleggen wat te doen. Het eventueel terugvragen van btw is ook aan termijnen gebonden, houdt daar ook rekening mee op het moment dat er in eerste instantie voor gekozen wordt om de beslissing van de Belastingdienst aan te vechten dat sprake is van een loondienstbetrekking.

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Hoe uit de dienstbetrekking weg te blijven onder de Wet DBA?

Voor een grote groep zzp-ers zal er met het afschaffen van de var-verklaring niets wijzigen, zij waren zelfstandig ondernemer en zij blijven zelfstandig ondernemer. Hun ondernemerschap is zo overduidelijk dat er geen modelovereenkomst nodig is om hen in te huren. Er is echter ook een groep zzp-ers waarvan minder duidelijk is of zij die de werkzaamheden als ondernemer of als werknemer uitvoeren. Voor deze groep zal ik hierna behandelen wat zij kunnen doen en waar ze op moeten letten om uit de dienstbetrekking te blijven.

Voorwaarden voor aanwezig zijn dienstbetrekking

Wil men buiten de dienstbetrekking blijven, moet niet aan minimaal één van de volgende voorwaarden voldaan zijn:

  1. de verplichting om de arbeid persoonlijk te verrichten;
  2. de aanwezigheid van een gezagsrelatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer;
  3. er wordt loon betaald door opdrachtgever.

Bij vrije vervangbaarheid geen dienstbetrekking

Om uit de dienstbetrekking te blijven lijkt het het eenvoudigst zodanige afspraken te maken met de opdrachtgever dat aan de onder 1 genoemde voorwaarde de verplichting om de arbeid persoonlijk te verrichten niet is voldaan. Daarbij zijn er wel een aantal aandachtspunten. In een eerder beleidsbesluit[1] heeft de Staatssecretaris van Financiën hierover het volgende gezegd:

  • De verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten wordt aangenomen indien de opdrachtnemer zich bij de uitvoering van de overeengekomen arbeid niet of alleen met toestemming van de opdrachtgever door een ander mag laten vervangen.
  • De verplichting wordt ook aangenomen indien de opdrachtnemer zich alleen mag laten vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever ook zelf inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent. In dat geval weet de opdrachtgever om wie het gaat, aan welke kwalificaties de vervanger voldoet en geeft hij in feite op voorhand toestemming voor vervanging.
  • Als de werkzaamheden minder eenvoudig zijn, dan zal de opdrachtnemer gekozen zijn op grond van bepaalde specifieke kwaliteiten. Het is dan meer aannemelijk dat de opdrachtnemer verplicht is de arbeid zelf te verrichten.
  • Als de opdrachtnemer feitelijk steeds zelf de arbeid verricht, dan wordt in principe aangenomen dat hij daartoe verplicht is.'

Als partijen schriftelijk overeenkomen dat de arbeid niet persoonlijk verricht hoeft te worden, dat er dus vrije vervanging mogelijk is, zullen partijen daar ook naar moeten handelen. Het is maar de vraag of het voldoende is dat vrije vervanging op papier overeen is gekomen. In het beleidsbesluit staat opgenomen dat als de opdrachtnemer steeds zelf de arbeid verricht, er in principe wordt aangenomen dat hij daartoe verplicht is.

In de in samenwerking met VNO-MKB en MKB-Nederland opgestelde modelovereenkomst vrije vervanging is bovenstaande geregeld. Ook is daarin vastgelegd dat de opdrachtgever de (tijdelijke) vervanger niet mag weigeren, behalve dan op grond van objectieve kwalificaties. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht zetten opdrachtgever en opdrachtnemer samen op papier aan welke objectieve kwalificaties opdrachtnemer en eventueel zijn vervanger(s) moeten voldoen. Deze worden vervolgens als bijlage bij de overeenkomst gevoegd. Vervolgens staat er in de modelovereenkomst opgenomen dat de opdrachtnemer ook tijdens zijn vervanging verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit van het werk en de naleving van de gemaakte afspraken.

Laat je vervangen als je vrije vervangbaarheid afspreekt

Kortom het verdient de voorkeur om tijdens vakantie en ziekte voor een vervanger te zorgen, die het werk tijdelijk kan overnemen. Zodat de afspraken over vrije vervanging ook in de praktijk worden gebracht. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico dat de Belastingdienst met het hiervoor genoemde beleidsbesluit in de hand zal stellen dat er feitelijk geen sprake was van vrije vervanging, omdat die nooit heeft plaatsgevonden.

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383

 

[1] Besluit Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nr. DGB2006/857M, Stcrt. 2006, 141

Volledig bericht lezen
Gepubliceerd op door

Fictieve dienstbetrekking potentiële spelbreker bij inhuur zzp-er via een intermediair

Met de invoering van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA) is het de vraag of opdrachtgevers nog wel tot rechtstreekse inhuur van zzp-ers overgaan. Als je de berichten in de media moet geloven, dan hebben de intermediairs het inmiddels een stuk drukker gekregen. Dat zou betekenen dat opdrachtgevers ervoor kiezen om het loonbelastingrisico bij henzelf weg te houden door gebruik te maken van een intermediair. In hoeverre kunnen opdrachtgevers het loonbelastingrisico weghouden door een intermediair te gebruiken bij de inhuur van zzp-ers?

Inhuren via intermediairs kent verschillende vormen die op onderdelen van elkaar kunnen afwijken. Voor nu richt ik mij op de intermediair die de inhuur van zzp-ers (eenmanszaak) verzorgt voor de (eind)opdrachtgever.

Bij de inhuur via een intermediair zijn er mijns inziens 2 varianten te onderscheiden:

  1. Juridische tussenkomst: in dat geval wordt de intermediair opdrachtgever van de zzp-er en gaat met hem een overeenkomst van opdracht aan. Vervolgens sluit de intermediair een overeenkomst met de (eind)opdrachtgever.
  2. Bemiddeling: in dit geval gaat de zzp-er een rechtstreekse overeenkomst aan met de (eind)opdrachtgever. De intermediair heeft geen andere juridische band met zzp-er en opdrachtgever dan die van bemiddelaar.

Opdrachtgevers moeten zich goed bewust zijn van de wijze waarop de inhuur plaatsvindt. Bij variant 2 zullen zij zelf moeten beoordelen of er niet feitelijk sprake is van een loondienstbetrekking en dat dan aan het gebruik van de modelovereenkomst niet wordt toegekomen. Deze variant verschilt mijns inziens niet van rechtstreekse inhuur en behandelen we daarom niet verder.

Blijf uit de fictieve dienstbetrekking voor uitzendpersoneel

Een aandachtspunt bij het gebruik van een intermediair is de fictieve dienstbetrekking voor uitzendpersoneel. Daarvan is geen sprake als de zzp-er als ondernemer kwalificeert. De Belastingdienst en eventueel de rechter is/zijn de enige partij(en) die beslis(t)(sen) of iemand ondernemer is. Toch worden partijen in de keten van in- en doorlenen gevraagd om te beoordelen of met een ondernemer van doen is. Daarvoor is in de modelovereenkomst tussenkomst een toets opgenomen met een aantal vast te leggen gegevens om te bepalen of er sprake is van een ondernemer.

Precieze uitleg ondernemerstoets nog onduidelijk

Met betrekking tot de ondernemerstoets in de modelovereenkomst tussenkomst is onduidelijk hoe deze moet worden uitgelegd bij repeterende en langer lopende opdrachten. In de modelovereenkomst wordt hierover het volgende geschreven. Het bewijsvermoeden van het zijn van ondernemer op basis van de ondernemerstoets is niet aanwezig, op het moment dat opdrachtnemer opvolgende opdrachten van langere duur via de intermediair uitvoert op het moment dat deze gelet op de aard van de werkzaamheden langer dan gebruikelijk zijn. Dit is een bepaling waarvan de Belastingdienst nog nader moet duiden hoe deze precies moet worden uitgelegd. De vragen die beantwoord moeten worden zijn: hoe lang mag in welk geval een opdracht via een intermediair duren en hoeveel opvolgende opdrachten mag men hebben? Wordt in strijd met deze bepaling gewerkt, zal de uitzendfictie toch onbedoeld van toepassing kunnen zijn. Volgens de Staatssecretaris ligt er zowel bij de intermediair als de uiteindelijke opdrachtgever een verantwoordelijkheid om vast te stellen dat aan de voorwaarden van de ondernemerstoets is voldaan.

Wat nu als de zzp-er ten onrechte als ondernemer is aangemerkt?

Als de Belastingdienst later met succes het standpunt inneemt dat de zzp-er niet als ondernemer kwalificeert, kan de fictieve dienstbetrekking voor uitzendpersoneel van toepassing zijn. Dat is het geval als de zzp-er onder toezicht en leiding heeft gewerkt van de (eind)opdrachtgever. Voor het inlenen onder een modelovereenkomst is van belang dat de opdrachtnemer/zzp-er niet werkt onder leiding en toezicht van de opdrachtgever. Gebeurt dat wel, dan ontstaat er inhoudingsplicht (in eerste instantie) bij de intermediair. Als de opdrachtgever het niet aandurft om rechtstreeks in te huren wegens het risico van het constateren van een dienstbetrekking, is het in mijn ogen niet op voorhand zeker dat er dan ook niet voldaan is aan de voorwaarde leiding en toezicht, als wordt ingeleend via een intermediair. De vraag is dus of het inhuren van zzp-ers via een intermediair de oplossing is voor de onzekerheden die inhuur onder de wet DBA met zich meebrengt.

Kortom ook het gebruik maken van een intermediair biedt geen 100% garantie om van naheffingen gevrijwaard te blijven als opdrachtgever. Hopelijk komt er op korte termijn in ieder geval meer duidelijkheid over de toepassing van de ondernemerstoets, zodat die onzekere factor bij de inhuur in ieder geval wordt weggenomen.

Houdt bij inhuur via een intermediair rekening met het volgende. Voor de Belastingdienst ligt de drempel om een loonheffingsclaim neer te leggen op grond van de fictieve dienstbetrekking zeer waarschijnlijk lager dan om een loondienstbetrekking aannemelijk te maken. Omdat voor het aanwezig zijn van een fictieve dienstbetrekking ook vereist is dat de arbeid persoonlijk verricht moet worden, kan het risico dat een fictieve dienstbetrekking wordt geconstateerd beperkt worden door overeen te komen dat zzp-er zich vrij mag laten vervangen. Laat deze afspraak dan geen dode letter zijn.

Tot slot als troost voor de opdrachtgever: de intermediair zal als eerste worden aangesproken op de loonheffingen. Als die goed heeft geregeld op welke wijze de loonheffingen verhaald kunnen worden op zzp-er en dat ook doet en deze ook afdraagt, loopt de opdrachtgever geen risico.

mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383

Volledig bericht lezen
31 - 40 van 45 resultaten