Geregeld verschijnt er een belastingadvies blog over een actueel fiscaal onderwerp. Dit blog is bedoeld om u te informeren over voor u interessante ontwikkelingen op het gebied van belastingen. Het kan gaan om nieuwe jurisprudentie of hoe een nieuwe regeling in de praktijk uitwerkt.
Als u na het lezen van een blog vragen heeft, schroom niet om die te stellen!
De rechtbank heeft recent een uitspraak gedaan waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag wanneer een vereniging vennootschapsbelasting verschuldigd is. Dat is het geval als er sprake is van het drijven van een onderneming. In de procedure ging het om een vereniging die een recreatieterrein exploiteerde met daarop 220 recreatiebungalows, kantine en bijbehorende voorzieningen. Het economische eigendom van de recreatiebungalows was in het bezit van particulieren. Het lidmaatschap van de vereniging is verbonden aan het bezit van het economische eigendom van een recreatiebungalow. In deze uitspraak ging de rechter in op de vraag: ‘wanneer sprake is van optreden in het economische verkeer van een vereniging?’
De activiteiten van de vereniging bestonden uit het beheer en onderhoud van het recreatieterrein en de daarop aanwezige voorzieningen. Er is sprake van werkzaamheden met betrekking tot (onderhoud van) de grond (o.a. inzake riolering en de asfaltering). Andere werkzaamheden hadden betrekking op door de vereniging opgerichte commissies: de ontspanningscommissie, kantinecommissie, redactiecommissie, brandpreventiecommissie, EHBOcommissie, bemiddelingscommissie, tuin- en opstalcommissie, en de technische commissie.
In de procedure heeft de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat het park met de infrastructuur en de exploitatie van de kantine onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Dit is door de vereniging niet weersproken. Om te bepalen of sprake is van het drijven van een onderneming, worden de activiteiten in dit geval gezamenlijk beoordeeld. Overigens hoeft dat niet altijd het geval te zijn, los of gezamenlijk beoordelen is onder andere afhankelijk van de mate van verwevenheid van de activiteiten.
Vervolgens moest beoordeeld worden of er sprake is van het drijven van een onderneming. Daarvoor is onder andere van belang dat sprake is van optreden in het economische verkeer. Als voor een vereniging geldt dat deze enkel activiteiten of diensten binnen de ‘besloten kring’ van de vereniging verricht, is geen sprake van deelname aan het economische verkeer. Omdat het kunnen toetreden tot de vereniging als lid niet nagenoeg is uitgesloten, is er volgens de rechter sprake van optreden in het economische verkeer. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat de activiteiten van de vereniging waarvoor ze vergoeding ontvangt, bestaande uit contributie en het inschrijfgeld, plaatsvinden in het economische verkeer.
Naar mijn mening heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat er in deze situatie sprake is van deelname aan het economische verkeer. Het gaat om een vereniging waarvan het lidmaatschap verbonden is aan het bezit van het economische eigendom van een recreatiebungalow, dat betekent dat het lidmaatschap niet voor iedereen openstaat. Daarnaast zou gezegd kunnen worden dat deze vereniging vergelijkbaar is met een vereniging van eigenaren (vve). Een vve neemt niet deel aan het economische verkeer.
Vervolgens moest de vraag beantwoord worden of er sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer. De rechtbank meende dat dit niet het geval is, omdat de werkzaamheden met name gericht zijn op het onderhoud en de instandhouding van het recreatiepark.
Omdat er sprake is van activiteiten die kwalificeren als niet meer dan normaal vermogensbeheer, kan er ook geen sprake zijn van een ‘uiterlijk met het drijven van een onderneming overeenkomende werkzaamheid’ als bedoeld in artikel 4 Wet Vpb 1964. Op grond van de fictiebepaling uit de Wet op de vennootschapsbelasting is er ook sprake van vennootschapsbelastingplicht, als in concurrentie wordt getreden met ondernemers. De beslissing van de rechtbank betekent dat dit ook niet tot vennootschapsbelastingheffing kan leiden.
mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383
Als gevolg van de corona-maatregelen hebben veel culturele ondernemers hun jaarprogramma niet kunnen afwerken. In de eerste en tweede helft van het jaar zijn ze met een gedwongen sluiting geconfronteerd. Door de sluiting zijn er minder kosten zijn gemaakt voor de uitvoering van het jaarprogramma. Podia voor muziek, dans, theater en film kunnen daardoor mogelijk een positief resultaat behalen. Dat kan het geval zijn als ze (voor een deel) met subsidies zijn gefinancierd als de subsidies niet gekort worden. Belangrijk is om dit tijdig te onderkennen en na te gaan wat dit betekent voor de vennootschapsbelastingheffing bij culturele stichtingen. Er kan dus vennootschapsbelasting verschuldigd zijn over het jaar 2020. Hoe kan voorkomen worden dat er vennootschapsbelasting verschuldigd is?
Het lijkt contra-intuïtief dat culturele instellingen tijdens deze crisis winst maken. Het ligt mogelijk wel voor de hand nu er minder kosten zijn gemaakt, omdat voorstellingen/optredens niet zijn doorgegaan. Er zijn geen kosten gemaakt voor de inhuur van artiesten, dansers en theatermakers. Daardoor is het mogelijk dat de culturele instelling over het jaar 2020 een positief resultaat behaalt. Als er meer dan € 15.000 winst wordt gemaakt, is er vennootschapsbelasting verschuldigd. Zodra inzichtelijk is dat er over het jaar 2020 vennootschapsbelasting verschuldigd is, zijn er de volgende mogelijkheden:
Extra kosten maken
Als er nog extra kosten gemaakt worden, is het van belang om na te gaan dat deze direct ten laste van het fiscale resultaat zijn te brengen. Datzelfde geldt voor eventueel te vormen voorzieningen. Het maken van extra kosten en/of het vormen van voorzieningen is het meest eenvoudige middel om de vennootschapsbelastingheffing te voorkomen of te beperken.
Terugbetalen subsidie
Afspraken maken met subsidieverstrekkers om de lopende subsidie te verminderen zou niet mijn voorkeur hebben, omdat er het risico bestaat dat deze afspraken naar de toekomst toe ook gevolgen kunnen hebben. Mogelijk zal de subsidieverstrekker in de toekomst ook een terugbetalingsverplichting opnemen bij overschotten, dan wel kan toekomstige subsidie verlaagd worden.
Beroep op vrijwilligersaftrek of bestedingsreserve
Ook kan nagegaan worden in hoeverre er gebruik gemaakt kan worden van de vrijwilligersaftrek en/of de bestedingsreserve. De vrijwilligersaftrek levert een extra aftrekpost bij het gebruik van vrijwilligers die niet betaald worden of een beperkte vergoeding ontvangen voor de door hen verrichte werkzaamheden. De bestedingsreserve is bedoeld om (een deel van) de winst te reserveren om zo de winst te beperken en de reserve aan te wenden voor bepaalde toegestane toekomstige investeringen.
Lasten vaststellen verliezen oude jaren
Als er jaren aan vooraf zijn gegaan waarbij de verliezen nooit zijn vastgesteld, is het van belang om na te gaan of er een verzoek gedaan kan worden om deze verliezen alsnog bij beschikking vast te laten stellen. Dit om vennootschapsbelastingheffing over het jaar 2020 te voorkomen. Belangrijk is hierbij om termijnen om verliezen bij beschikking te laten vaststellen niet te laten verlopen.
Omdat culturele instellingen hun jaarprogramma niet hebben kunnen afwerken, is het mogelijk dat zij minder kosten hebben gemaakt dan begroot. Het is mogelijk dat het jaar uiteindelijk met een positief resultaat wordt afgerond als subsidies niet worden gekort. Dan is het belangrijk om tijdig stappen te nemen om de vennootschapsbelastingheffing over het positieve resultaat te voorkomen.
mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383
In verschillende branches zijn stichtingen actief die tegen betaling van een vergoeding een bepaald keurmerk toekennen. Als er overschotten worden behaald, speelt de vraag of er sprake kan zijn van vennootschapsbelastingplicht. Recent heeft de rechtbank Gelderland een interessante uitspraak gedaan die voor veel stichtingen duidelijk maakt dat rekening gehouden moet worden met vennootschapsbelastingplicht. In de uitspraak ging het om een stichting die beheerder en eigenaar is van de naam CO2-Prestatieladder. Haar activiteiten bestaan uit het bevorderen van klimaatvriendelijk aanbesteden en ondernemen in zoveel mogelijk relevante sectoren van bedrijfsleven, organisaties en overheid.
Stichting voor uitgifte certificaten CO2-prestatieladder vennootschapsbelastingplichtig
De activiteiten van de stichting bestaan uit het bevorderen van het klimaatvriendelijk aanbesteden in zoveel mogelijk relevante sectoren van het bedrijfsleven. Zij doet dat onder andere via de zogenaamde CO2-prestatieladder. Organisaties kunnen zich laten certificeren. Organisaties die gecertificeerd zijn krijgen een fictieve korting op de inschrijvingsprijs bij bepaalde aanbestedingen. Bij een hogere plaatsing op de ladder, kan de korting hoger uitvallen. Omdat het om een fictieve korting op de inschrijvingsprijs gaat, zal een overheidsorgaan een opdracht feitelijk tegen een hogere prijs gunnen. Naarmate men hoger op de CO2-prestatieladder staat, wordt de fictieve korting hoger. Organisaties hebben er belang bij om zo hoog mogelijk op de CO2-prestatieladder te eindigen. Concurrenten die niet of lager op de CO2-prestatieladder zullen een lagere inschrijvingsprijs moeten gebruiken, waardoor zij zich sneller uit de markt prijzen.
Certificering vindt plaats nadat een onafhankelijk bureau een audit heeft uitgevoerd.
De stichting haalt jaarlijks een positief resultaat met de activiteiten. In geschil was of er sprake is van vennootschapsbelastingplicht. Omdat de stichting ernaar streeft om een zo groot mogelijk bereik te creëren door een zo groot mogelijke groep ondernemers te certificeren, is er geen sprake van activiteiten die plaatsvinden in een besloten kring. De stichting neemt deel aan het economische verkeer oordeelt de rechtbank.
Bij jaarlijkse overschotten wordt aan het winststreven voldaan
Omdat er jaarlijks overschotten worden behaald, wordt voldaan aan het winststreven zo oordeelt de rechtbank. Dat er geen voornemen is om overschotten te behalen, doet daar niet aan af. Ook het verlagen van de bijdragen om minder hoge overschotten te krijgen in de toekomst, doet daar niet aan af.
Uiteindelijk oordeelt de rechter dat er over de jaren 2012 tot en met 2015 vennootschapsbelasting verschuldigd is. De uitspraak bevestigt voor de praktijk dat er snel sprake kan zijn van vennootschapsbelastingplicht. Dat is al het geval als een stichting positieve resultaten behaalt en een zo groot mogelijke groep van geïnteresseerden probeert te bereiken. Er zijn veel stichtingen die een keurmerk beheren en uitgeven aan ondernemers die aan bepaalde criteria voldoen. Veelal is de gedachte van de stichting dat het beheren van een certificaat of keurmerk geen vennootschapsbelastingplichtige activiteit is. Deze uitspraak laat zien dat het toch wel het geval is. Daarom is het voor bestuurders van certificaten uitgevende stichtingen van belang om de financiering zo te regelen dat er uiteindelijk weinig winst gemaakt wordt. Om te voorkomen dat men onbedoeld tegen vennootschapsbelastingheffing aanloopt.
mr. Ewoud de Ruiter – directeur Apollo Tax bv 030 – 687 0 383
Door aanpassingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) worden verenigingen en stichtingen mogelijk sneller vennootschapsbelastingplichtig vanaf het jaar 2019. Veel verenigingen en stichtingen leiden jaarlijks verlies of hebben een winst lager € 15.000. In dat geval zijn ze op grond van de Wet Vpb vrijgesteld van vennootschapsbelastinghefffing. Dat hoeft in zo een situatie dus niet te betekenen dat ze niet vennootschapsbelastingplichtig zijn, ze zijn gezien de resultaten vrijgesteld van belastingheffing. Het uitgangspunt is dat het fiscale resultaat leidend is om te bepalen of er sprake is van een belastbaar resultaat. Vanaf 1 januari 2019 zijn er een tweetal maatregelen van kracht, die ervoor kunnen zorgen dat de resultaten van verenigingen en stichtingen positief worden. Daardoor kan het resultaat zo hoog uitvallen, dat de hiervoor genoemde vrijstellingsgrens van € 15.000 wordt overschreden. Het gaat om de volgende twee maatregelen:
Als er sprake is van het drijven van een onderneming, waarbij ook winst wordt gemaakt, is er vennootschapsbelasting verschuldigd. Veel verengings- of stichtingsbestuurders zullen niet beseffen dat deze maatregelen een grote financiële impact kunnen hebben voor hun vereniging of stichting.
Afschrijvingsbeperking voor vastgoed in eigen gebruik
Vanaf het jaar 2019 is er in de Wet Vpb een verdergaande afschrijvingsbeperking opgenomen voor de afschrijving op onroerend goed dat in eigen gebruik is. Tot 1 januari 2019 mocht er tot 50% van de WOZ-waarde worden afgeschreven. Vanaf 1 januari 2019 mag nog tot 100% van de WOZ-waarde worden afgeschreven. Door deze afschrijvingsbeperking zullen verenigingen en stichtingen, die over eigen bedrijfshuisvesting beschikken, fiscaal een hoger resultaat behalen dan volgens de commerciële jaarrekening. Er wordt sneller winst gemaakt.
Beperking renteaftrek als de rentelasten hoger zijn dan € 1 miljoen per jaar
Een andere maatregel waar verenigingen en stichtingen vanaf 1 januari 2019 mee te maken kunnen krijgen is een generieke beperking van de renteaftrek voor zover de rentelasten hoger zijn dan € 1 miljoen. Op grond van een nieuwe maatregel wordt de betaalde rente in aftrek beperkt voor zover de rentelasten hoger zijn dan 30% van de zogenaamde fiscale EBITDA. Voor bestaande leningen is er geen eerbiedigende werking. Tot € 1 miljoen is de betaalde rente in ieder geval aftrekbaar. Als er meer rente is betaald, zal nagegaan moeten worden of een deel niet voor aftrek in aanmerking komt. Verengingen en stichtingen die op jaarbasis meer dan € 1 miljoen aan rente betalen kunnen tegen een aftrekbeperking aanlopen, waardoor het fiscale resultaat hoger uitkomt dan het resultaat volgens de jaarrekening. Dat kan ertoe leiden dat er vennootschapsbelasting verschuldigd is. Overigens is het wel mogelijk om rentebaten en rentelasten te salderen, alvorens de toets toe te passen om de niet-aftrekbare rente te bepalen.
De maatregel van de renteaftrekbeperking zal met name grotere verenigingen en stichtingen raken, gezien de franchise van € 1 miljoen. Deze maatregel zal de in veel gevallen geen invloed hebben op het te bepalen fiscale resultaat. Dat geld niet voor de afschrijvingsbeperking op het vastgoed in eigen gebruik. Die zal zeker van invloed zijn, er vanuit gaande dat de WOZ-waarde de waarde in het economische verkeer van de bedrijfshuisvesting redelijk benadert.
Een andere aandachtspunt voor verenigingen en stichtingen is de beperking van de voorwaartse verrekening van verliezen tot 6 jaar voor verliezen opgekomen van het jaar 2019. Dat betekent dat opgekomen verliezen sneller ingelopen moeten worden, wil men voorkomen dat verliezen uiteindelijk verdampen en niet meer verrekend worden.
Wilt u meer weten over voorgaande dan helpen wij u graag. Daarvoor kunt u contact opnemen met mr. Ewoud de Ruiter - fiscalist: 030 - 687 0 383
Bestuurders van stichtingen nemen vaak het standpunt in dat de stichting niet vennootschapsbelastingplichtig is, omdat ze van mening zijn dat de stichting niet naar winst streeft. Geregeld blijkt dat standpunt niet juist te zijn. Vragen van de Belastingdienst zijn vaak de aanleiding om te onderzoeken of een stichting vennootschapsbelastingplichtig is. Men komt dan tot de ontdekking dat er in het verleden te weinig aandacht is geweest voor de eventuele belastingplicht van de stichting. En kan enkel meegaan in het door de Belastingdienst ingenomen standpunt. Hierna wordt ingegaan op wanneer een stichting belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (winstbelasting). Vervolgens worden de aandachtspunten behandeld waarop gelet moet worden in relatie tot de vennootschapsbelastingplicht. Tot slot geven wij handvatten om buiten de vennootschapsbelastingheffing te blijven.
Een stichting is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting voor zover er een onderneming wordt gedreven. Er is sprake van het drijven van een onderneming als aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
Aan de eerste twee voorwaarden is meestal voldaan. In discussies met de Belastingdienst gaat het veelal om de vraag of aan de derde voorwaarde is voldaan: het winststreven. In de meeste gevallen is aan de eerste twee voorwaarden voldaan.
Winststreven
Veel bestuurders nemen het standpunt in dat de stichting geen winststreven heeft omdat er niet beoogd wordt om winst te maken. Vaak wordt de winst gereserveerd in een bestedingsreserve. Bijvoorbeeld een bepaald bedrag om de personeelskosten nog gedurende een bepaalde periode door te kunnen betalen. Het toevoegen van resultaten aan een bestedingsreserve kan een indicatie zijn voor de Belastingdienst dat aan het winststreven wordt voldaan. De rechter heeft al eens bepaald dat er naar de feitelijke situatie gekeken moet worden. Uiteindelijk zal als er jaarlijks een positief resultaat behaald wordt er sprake zijn van een winststreven. Daarnaast moet beoordeeld worden of de gevormde reserve een fiscaal toelaatbare reserve is, als dat niet het geval is, is voor fiscale doeleinden sprake van winst maken.
Wel of niet met het gehele vermogen een onderneming drijven
Als er sprake is van het drijven van een onderneming, kan dat met het gehele vermogen van de stichting dan wel met een deel van het vermogen. Voor zover er sprake is van beleggen, maken de beleggingsresultaten meestal geen deel uit van het fiscale resultaat. Dat kan anders zijn op het moment dat er winsten uit de onderneming tijdelijk herbelegd worden. Om te beoordelen of eventueel een deel van de winst buiten de belastingheffing blijft, is de redactie van de statuten van de stichting van belang.
Fictiebepaling vennootschapsbelastingplicht
Ook als niet voldaan is aan het winststreven, kan er toch vennootschapsbelasting verschuldigd zijn als er in een jaar winst wordt gemaakt. In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) is een fictiebepaling opgenomen. Als de activiteiten van de stichting uiterlijk overeenkomen met een door een natuurlijk persoon of een besloten vennootschap gedreven onderneming, is er ook sprake van vennootschapsbelastingplicht. Alleen in de jaren dat er voldoende winst wordt gemaakt, zal deze fictiebepaling belastingheffing tot gevolg hebben.
Beperkte exploitatie-overschotten
Als de winst van de stichting in een jaar niet hoger is dan € 15.000, dan wel in het jaar zelf en de daaraan voorafgaande vier jaar in totaliteit niet meer dan € 75.000 winst wordt gemaakt, is de stichting vrijgesteld op grond van de Wet Vpb. Dus een stichting met een jaarlijks gering exploitatie-overschot hoeft geen vennootschapsbelasting te betalen. De vrijstelling op grond van de wet is een aandachtspunt. Verliezen worden niet bij beschikking vastgesteld, als er niet tijdig voor vennootschapsbelastingplicht is geopteerd. Dat kan betekenen dat er gedurende een aantal jaren verliezen opkomen, deze niet voor verrekening met toekomstige winsten in aanmerking komen. Als er in de toekomst een forse winst wordt behaald, die de eerdere verliezen goedmaakt, kan daarover vennootschapsbelasting verschuldigd zijn. Door de eerdere verliezen vast te laten stellen, kunnen deze met toekomstige winsten verrekend worden. Lees meer hierover in een eerder blog.
Subsidie
Veel stichtingen ontvangen subsidies van de overheid om bepaalde taken uit te voeren. Op basis van de subsidievoorwaarden zal beoordeeld moeten worden of de ontvangen subsidie meetelt om het fiscale resultaat te bepalen. In een besluit uit 2005 heeft de Staatssecretaris van Financiën bekend gemaakt wanneer een subsidie meetelt om het fiscale resultaat te bepalen en wanneer de subsidie niet meetelt.
Als de subsidies deel uitmaken van het fiscaal belastbare resultaat, kunt u overwegen om afspraken te maken met subsidieverstrekkers. Zo kan vennootschapsbelastingplicht worden voorkomen, op het moment dat er in een jaar teveel winst wordt gemaakt. Afgesproken kan worden dat een deel van de subsidies worden terugbetaald. Met de financiers van de stichting kan eenzelfde afspraak worden gemaakt. Dat hun financiële bijdrage wordt verminderd tot een bedrag dat de stichting binnen de hiervoor genoemde grenzen blijft om vennootschapsbelastingplicht te voorkomen.
Vraag tijdig om uitreiking van een aangiftebiljet als er vennootschapsbelasting verschuldigd is
Zodra een stichting vennootschapsbelastingplichtig is, is het de verantwoordelijkheid van de bestuurders om aan de aangifteverplichtingen te voldoen. Dat betekent dat de bestuurder tijdig moet verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet vennootschapsbelasting. Gebeurt dat niet, dan kan de Belastingdienst een boete opleggen. Daarnaast zal er 8% belastingrente verschuldigd zijn als de verschuldigde vennootschapsbelasting niet tijd is betaald. Lees meer hierover in een eerder blog
In 2021 is over de winst tot € 245.000 15% vennootschapsbelasting verschuldigd, over hogere winst is 25% verschuldigd. Volgend jaar is tot een winst van € 395.000 15% winstbelasting verschuldigd en over het meerdere 25,8%.
Wat zijn belangrijke aandachtspunten voor bestuurders?
Tot slot zijn de omzet- en loonbelasting ook aandachtspunten. De eventuele verschuldigdheid van omzetbelasting over ontvangen subsidies. Het wel of niet moeten inhouden en afdragen van loonheffingen over betalingen aan vrijwilligers en bestuursleden. Geregeld vindt er ten onrechte geen inhouding en afdracht van loonheffingen plaats.
Wilt u meer weten over voorgaande dan helpen wij u graag. Daarvoor kunt u contact opnemen met mr. Ewoud de Ruiter - fiscalist: 030 - 687 0 383
Als een vereniging of stichting een onderneming drijft, is zij vennootschapsbelastingplichtig en moet dan jaarlijks aangifte vennootschapsbelasting doen. Als er winst wordt gemaakt, is er vennootschapsbelasting verschuldigd. Welke risico's loopt een bestuurder van een vereniging of stichting op het moment dat de vennootschapsbelastingplicht niet (tijdig) wordt onderkend?
De Belastingdienst heeft maximaal vijf jaar de tijd om (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting op te leggen als er ten onrechte een onjuiste of geen aangifte vennootschapsbelasting wordt gedaan. Dat betekent dat de Belastingdienst ruim de tijd heeft om een eventueel vennootschapsbelastingplichtige stichting of vereniging op het spoor te komen, op het moment dat er niet tijdig is verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet vennootschapsbelasting.
Binnen 6 maanden en twee weken verzoeken om uitreiking van aangiftebiljet
Als er sprake is van het drijven van een onderneming, moet de vereniging of stichting binnen zes maanden en veertien dagen na afloop van het winstjaar zelf verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet vennootschapsbelasting op basis van art. 6 AWR en art. 2 Uitv.reg. AWR. Als dat niet tijdig gebeurt, kan de Belastingdienst een verzuimboete opleggen.
Ook kan de Belastingdienst verzuim en/of vergrijpboetes opleggen voor het (opzettelijk) geen aangifte doen. Eventueel kan de Belastingdienst ook kiezen om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. De bestuursleden lopen een risico om strafrechtelijk vervolgd te worden als niet (tijdig) aan de fiscale verplichtingen is voldaan.
Als het resultaat van de stichting of vereniging beneden de € 15.000 uitkomt, hoeft er geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan te worden. Dat betekent dat er ook niet verzocht hoeft te worden om uitreiking van een aangiftebiljet vennootschapsbelasting.
Geen aangifte betekent geen verliesbeschikking
De stichting of vereniging loopt ook risico’s dat bij de verliesjaren het verlies uiteindelijk niet bij beschikking wordt vastgesteld, als niet verzocht is om het uitreiken van aangiftebiljetten vennootschapsbelasting. Wil men de verliezen bij beschikking laten vaststellen, dan moet er aangifte vennootschapsbelasting worden gedaan en moet geopteerd worden voor vennootschapsbelastingplicht. Dat laatste moet gebeuren uiterlijk voor het opleggen van de definitieve aanslag vennootschapsbelasting. Als de Belastingdienst op een later moment navorderingsaanslagen oplegt, worden verliezen niet bij beschikking vastgesteld. Dit met als gevolg dat die verliezen niet voor verrekening in aanmerking komen. Dat betekent dat er teveel vennootschapsbelasting wordt betaald.
De Belastingdienst zal 8% belastingrente berekenen over de verschuldigde vennootschapsbelasting. Ook een reden om tijdig aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Doe aan risicobeperking zorg voor een fiscale opinie in de administratie
Als een bestuurder van mening is dat er geen sprake is van vennootschapsbelastingplicht, verdient het de voorkeur om een notitie te hebben in de administratie, waarin is uiteengezet waarom er geen sprake is van vennootschapsbelastingplicht. Bij een latere belastingcontrole kunnen de bestuurders van de vereniging of stichting daarmee laten zien dat ze niet opzettelijk hebben afgezien van het laten uitreiken van een aangiftebiljet. Daarmee wordt het risico op boetes bij het opleggen van aanslagen fors beperkt. Waar de vereniging of stichting nog wel een risico blijft lopen is de forse belastingrenteclaim met een rentepercentage van 8%. Willen de bestuursleden hier geen risico lopen, dan is vooroverleg met de Belastingdienst de enige mogelijkheid. Vraag de Belastingdienst te bevestigen dat er inderdaad geen sprake is van vennootschapsbelastingplicht.
Wilt u meer weten over voorgaande dan helpen wij u graag. Daarvoor kunt u contact opnemen met mr. Ewoud de Ruiter - fiscalist: 030 - 687 0 383
Met een beroep op de subjectieve belastingvrijstelling hoeven stichtingen en verenigingen, die een onderneming drijven en vennootschapsbelastingplichtig zijn, geen vennootschapsbelasting te betalen. In artikel 6 Wet Vpb 1969 zijn winstgrenzen genoemd. De eerste winstgrens: niet meer dan € 15.000 winst in een jaar en de tweede winstgrens: niet meer dan € 75.000 winst in het betreffende jaar en de vier daaraan voorafgaande jaren gezamenlijk. Het wel of niet overschrijden van de winstgrenzen kan een grote financiële impact hebben op kleine stichtingen en verenigingen. Als de hiervoor genoemde grenzen van de winst niet worden overschreden, is de vereniging of stichting op grond van de wet vrijgesteld van vennootschapsbelastingheffing. Bij verenigingen en stichtingen die minder dan vijf jaar bestaan, was het onduidelijk hoe de regel van niet meer dan € 75.000 winst in een periode van vijf jaar toe te passen.
Op 19 september 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën een besluit gepubliceerd, waarin de werking van artikel 6 Wet Vpb 1969 nader is toegelicht. De Staatssecretaris heeft toegelicht hoe de tweede winstgrens volgens hem moet worden toegepast, als de vereniging of stichting nog geen vijf jaar bestaat. De belastingrechter heeft in een uitspraak meer duidelijkheid geschept over de toepassing van de subjectieve belastingvrijstelling van artikel 6 Wet Vpb 1969. De rechter geeft een andere uitleg aan de toepassing van de regeling dan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris schrijft pro rata toepassing tweede winstgrens voor
In het beleidsbesluit schrijft de Staatssecretaris voor dat de tweede winstgrens pro rata moet worden toegepast. Dat betekent dat in de eerste drie jaar, de totale winst niet meer mag bedragen van € 45.000 (3/5 van € 75.000). Wordt die drempel in een jaar overschreden, dan kan er voor dat jaar geen beroep gedaan worden op de vrijstelling van de tweede winstgrens.
In de procedure voor de rechtbank stonden de hoogte van de winsten van de vereniging in de jaren 2010 tot en met 2012 niet ter discussie. De voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag met een belastbare winst van € 35.121 stond ter discussie. Voor de jaren 2010 en 2011 bedroegen de belastbare winsten € 9.884 en € 28.433. In drie jaar tijd heeft de vereniging in totaal € 69.731 aan winst gemaakt. De beroepsvereniging voor Nederlandse Stylisten is opgericht in 2009.
Geen pro rata toepassing tweede winstgrens volgens de rechter
Omdat de vereniging pas drie jaar bestaat heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het winstplafond van € 75.000 herrekend moet worden naar het aantal jaren dat de vereniging bestaat. Conform het standpunt in het beleidsbesluit. Volgens de rechtbank geven zowel de tekst van de wet als de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten om de tweede winstgrens van artikel 6, eerste lid, Wet Vpb naar rato toe te passen. De rechter ziet het toepassen van de winstgrens van € 75.000 als een absolute grens, ook als de vereniging nog geen vijf jaar bestaat. Het past ook in de doel en strekking van de wet om deze uitleg te geven aan dit wetsartikel. Het is namelijk niet de bedoeling om verenigingen en stichtingen van bijkomstige betekenis in de belastingheffing te betrekken. Daarnaast wordt ook het risico van concurrentieverstoring gezien op het moment dat het toepassen van de pro rata winstgrens in het derde jaar wordt overschreden, maar er in het vierde jaar weer onder wordt gebleven.
Deze uitspraak is een welkome aanvulling voor de praktijk. Hoe om te gaan met de tweede winstgrens bij de toepassing van de vrijstelling vennootschapsbelasting, als sprake is van een nieuw opgerichte vereniging of stichting die nog geen vijf jaar bestaat? De uitspraak van de rechter roept de volgende vraag op: wat gebeurt er als de totale winst in jaar vier of vijf boven de € 75.000 uitkomt, moet er dan over de eerdere jaren vennootschapsbelasting betaald worden?